fbpx
Archive
Monthly Archives: augustus 2020

Asymmetrie

Het gebeurt heel regelmatig dat bepaalde asymmetrieën in het lichaam (mede) de schuld krijgen van klachten. Een hele bekende is beenlengte verschil, maar ook scheefheden in de wervelkolom zoals scoliose (zijdelingse S-curve). Verder komen bijvoorbeeld het bekken, de voeten en schouders ook wel eens in aanmerking voor blaam.

Er zitten meerdere kanten aan deze asymmetrieën. Het gebeurt waarschijnlijk regelmatig dat een verschil pas wordt opgemerkt bij klachten, terwijl deze al veel langer aanwezig is. Asymmetrieën kunnen met verschillen in spierspanning te maken en niet zozeer met een daadwerkelijke asymmetrie in het lichaam. Ook qua meten is het een en ander op te merken. Zeker bij beenlengteverschillen zijn niet alle methoden van meten even betrouwbaar.

En dan gaat het natuurlijk ook over relevantie. Want hoe relevant is een verschil? Wanneer iemand al zijn of haar hele leven een relatief klein beenlengte verschil heeft, is de kans dat dat problematisch wordt zeer klein. Ontstaat een aanzienlijk beenlengte verschil na bijvoorbeeld een operatie waarin een nieuwe heup is geplaatst, kan dat een ander verhaal zijn en moet er soms iets aan gedaan worden. Een van de meest bekende voorbeelden van een beenlengte verschil van 1,2 cm die niet relevant bleek, is het beenlengte verschil van Usain Bolt. Dit verschil is bij hem overigens het gevolg van een scoliose. Deze asymmetrie heeft hem niet in de weg gestaan om de snelste man op aarde te worden. Maar ik ken ook cliënten die na een nieuwe heup een hakverhoging nodig hadden omdat er helaas een te groot beenlengte verschil was ontstaan als gevolg van de operatie.

Aspecten die dus een rol spelen zijn bijvoorbeeld hoe lang bestaat het verschil al, hoe snel is het verschil ontstaan, wat is de oorzaak van het verschil. Ons lichaam is ontzettend adaptief en kan zich goed aanpassen aan nieuwe omstandigheden. Soms als de veranderingen te groot zijn en/of te snel zijn gegaan, kunnen ze klachten geven en soms moet er dan wat aan gedaan worden. Dit kan ook zijn het lichaam onder andere door oefeningen, een kans geven om zich aan te passen.

Er zijn talloze voorbeelden van mensen met een asymmetrisch lichaam die zelfs op top niveau fysiek presteren. Deze asymmetrieën zijn soms aangeboren, soms ontwikklenen zich en zijn soms als het gevolg van een ongeval. Hieronder een lijstje van voorbeelden met linken naar youtube waar je ze kan zien in actie.

Stuart Jamieson

Geboren met onder andere Spina Bifida en een halve ribbenkast, werd het bij zijn geboorte niet verwacht dat hij ouder zou worden dan 2. Hij is nu 30 jaar en heeft in de afgelopen jaren meerdere titels in gewichtheffen behaald, waaronder een wereld titel in 2017. Let wel dit in de regulier wedstrijden, tegen ‘normale’ deelnemers. IN de link hieronder kunt je zien hoe hij de wereldtitel behaald in 2017:

Jessica Ashwood

Geboren met een scoliose die zich in haar tiener jaren fors ontwikkelde, wist Jessica zich, met die forse scoliose, in 2012 en in 2016 te kwalificeren als zwemster voor de Olympische Spelen (dus niet de Paralympische). Doordat de scoliose zich progressief bleef ontwikkelen, was een operatie uiteindelijk wel een keer nodig. Jessica koos hier pas voor na haar carrière als zwemster in 2019, ze had ook pas in de latere fase last van haar scoliose. In de link hieronder zie je haar in actie:

Krystal Cantu

In 2013 verloor Krystal haar arm als gevolg van een auto-ongeluk. Amper een maand na haar amputatie was ze al weer aan het trainen in haar favoriete sport: crossfit.

Scans en foto’s

Wanneer we pijn hebben, willen we graag weten wat het is. Bij acute pijn is dit over het algemeen redelijk duidelijk. Maar wanneer de pijn aanhoud, is die duidelijkheid vaak weg. Er wordt dan meestal een ‘zoektocht’ ingesteld om de mogelijke oorzaak te achterhalen, wanneer dit in de acute fase niet is gedaan. Die zoektocht is, tot op zekere hoogte belangrijk, maar kent ook nadelen en kanttekeningen. Want alles maar onderzoeken heeft meestal geen meerwaarde. In deze blog ga ik specifieker in op het onderdeel ‘beeldvorming’. Hiermee bedoel ik echo’s, scans en foto’s.

Elke vorm van beeldvorming heeft zo zijn eigen sterkte en zwakte punten. Hieronder een uiteenzetting per beeldvorming, die geenszins compleet is want dan wordt het een blog per onderdeel!

Röntgen

Röntgen werd eind 19de eeuw ontdekt door, jawel, Wilhelm Röntgen en werd zo onze eerste beeldvorming om in het menselijk lichaam te kijken. Röntgen is vooral geschikt voor het in kaart brengen van de botten, voor evt. botbreuken of artrose, maar wordt ook gebruikt om bijvoorbeeld de longen, het hart of de organen in de buik te bekijken. Dit gebeurt door middel van straling en afhankelijk van het weefsel wordt de straling meer of minder doorgelaten waardoor een 2-dimensionaal beeld ontstaat, een foto. De straling is dermate gering dat dit geen schade voor de gezondheid oplevert.

Echografie

Echografie wordt ook al zo’n 100 jaar gebruikt en is denk ik het meest bekend bij zwangerschappen. Echter werkt echo ook erg goed om spieren, pezen en organen in kaart te brengen. Dit gebeurt door middel van geluidsgolven. Elke weefsel weerkaatst de golven meer of minder terug waardoor een beeld ontstaat. De golven gaan bijvoorbeeld goed door vloeistoffen maar worden weerkaatst door bot. Je kunt dan ook met een echo niet ‘in’ het bot kijken. Ook hier wordt een 2-dimensionaal beeld gemaakt.

MRI

MRI staat voor Magnetic Resonance Imaging, de methodiek werd ontdekt net na de Tweede Wereld Oorlog en gebruikt als beeldvorming voor weefsels in de jaren 70 . Bij een MRI lig je in een buis en wordt er gebruik gemaakt van magnetische velden om jouw lichaam in kaart te brengen. Ook hier is sprake van een 2-dimensionaal beeld, echter worden er een heleboel ‘plakjes’ van je gemaakt waardoor een 3-dimensionaal beeld ontstaat. Een MRI wordt vooral gebruikt om de hersenen, gewrichten, wervelkolom en organen in beeld te krijgen. Een MRI is weer wat nauwkeuriger dan bijvoorbeeld een echo.

CT-scan

CT staat voor Computer Tomografie en bestaat ook sinds de jaren 70. Een CT-scan maakt gebruik va straling en, net als bij de MRI, worden er ‘plakjes’ gemaakt die worden samengevoegd tot een 3-dimensionaal beeld. Het is zeer geschikt voor de botten, maar ook organen en zelfs de bloedvaten. Er wordt bij een CT-scan ook vaak gebruik gemaakt van een contrastvloeistof om het e.e.a. duidelijker in beeld te krijgen. De straling van een CT-scan is een stuk sterker dan bij een Röntgenfoto echter nog binnen de normen qua gezondheid. Wel wordt vaak aangeven per jaar maar maximaal 2-3 CT-scan te maken.

We kunnen dus ontzettend veel in kaart brengen. Afhankelijk van onder andere wat er onderzocht moet worden, zal er door de arts gekozen worden voor een bepaalde methode. Röntgen en echografie zijn daarbij goedkoper en het meest toegankelijk en is iets wat de huisarts ook kan aanvragen. Een CT-scan en MRI zijn wat complexere en duurdere onderzoeken en wordt alleen door specialisten aangevraagd.

Maar dat we alles in beeld kunnen brengen, wil helaas niets zeggen over de waarde van het onderzoek. Alleen op basis van pijn is beeldvormend onderzoek vaak niet gerechtvaardigd. Er moet vaak meer aan de hand zijn. Bijvoorbeeld erge uitstraling of zelfs zwakte van spieren in het been of de arm. Het gaat vaak om het totaal plaatje waarmee iemand zich presenteert bij een arts. Want hoe erg een bepaalde rugpijn ook kan zijn, zonder andere tekenen en symptomen is de kans op een serieus probleem heel erg klein en neemt daarmee de waarde van beeldvormend onderzoek drastisch af.

Een schouderklacht die geleidelijk ontstaan is en waarbij er verder geen bijzondere tekenen en symptomen zijn, heeft vaak weinig baat bij een echo. Maar wanneer deze klachten ontstaan zijn door een val of forse ruk aan de schouder, dan kan dit wél zinvol zijn. Zo zal er ook bij een val van mensen boven een bepaalde leeftijd sneller een Röntgenfoto worden gemaakt, omdat de kans op breuken groter is, dan bij een jong en gezond persoon.

En dan is er nog de uitdaging van de interpretatie van het beeld dat is verkregen. Want niet alles wat je ziet is even belangrijke. Belangrijk is dat er gekeken wordt naar wat men ziet en of dat past bij het klinische beeld waarmee iemand zich presenteert. Zo was er eens een patiënt bij ons in de praktijk die uitstralende pijn had in zijn been. Er werd een MRI gemaakt en een hernia gevonden. Echter zat de hernia niet op het niveau wat samenhing met de klachten waarmee de patiënt zich presenteerde. De hernia die men vond, was niet de oorzaak van de pijn in het been.

Regelmatig worden er veranderingen in de rug, nek, schouder en knie gevonden, echter blijkt uit onderzoek dat veel van die veranderingen ook bij mensen voorkomen die helemaal geen klachten hebben. Zo wordt er bijvoorbeeld bij 50% van de dertigers al veranderingen in de lage rug gevonden, zonder klachten. Deze veranderingen kunnen het beste gezien worden als rimpels aan de binnenkant. Dit wil uiteraard niet zeggen dat deze veranderingen nooit klachten geven en daarom is het beeld waarmee iemand zich presenteert ook weer zo belangrijk. Ook wil een verandering niet zeggen dat als deze klachten geeft er dan niets aan te doen is, vaak speelt er veel meer een rol waardoor er klachten zijn ontstaan. Denk hierbij aan voeding, slaap, stress en bewegen.

Al met al moet beeldvormend onderzoek wel overwogen plaatsvinden, want het blijkt uit onderzoek dat het ook niet altijd ‘baat het niet dan schaadt het niet’ is. Zo was er een groep mensen met rugklachten in tweeën verdeeld. Eén groep kreeg een MRI en de andere groep niet. Na twee jaar bleek de groep die een MRI had gehad gemiddeld slechter af te zijn dan de groep die geen MRI had gehad. Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat er vaak wel iets gevonden wordt. Wanneer dit niet goed wordt uitgelegd aan de patiënt, kan dit ongemerkt een eigen leven gaan leiden. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld beweegpatronen veranderen waardoor klachten in stand worden gehouden. Mensen die geen weet hebben van eventuele veranderingen zullen dit ook minder waarschijnlijk doen.

Kortom overleg goed met de arts of beeldvormend onderzoek nodig is en meerwaarde geeft. Vraag je arts ook zeker om uitleg waarom bepaald onderzoek geen zin heeft.

Pacing

Pacing is een tool of techniek waarbij je je activiteiten door de dag heen doseert. Dit om een opvlamming van je pijn te voorkomen en de kans dat je daar mogelijk uren of zelfs dagen last van hebt te verminderen. Verder is het een hele goede manier om je activiteiten mee op te bouwen. Het kan ook gebruikt worden in relatie tot vermoeidheid. Kortom een essentieel onderdeel voor mensen met aanhoudende pijn!

Het doel van pacing is dat je leert dat je niet moet wachten op de (toename van) pijn, maar dat je slim leert plannen. Net zoals je voor een reis dingen plant, is pacing een planning strategie in relatie tot pijn (en vermoeidheid) waarbij je ook je activiteiten niveau kunt opbouwen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een ‘tijd-contingente’ benadering en juist niet van een ‘pijn-contingente’ benadering. Dit betekent dat de opbouw bepaald wordt door iets meetbaars als afstand, tijd of herhalingen en niet door pijn. Dit geeft houvast in het opbouwen naar een vooraf gesteld doel.

Wanneer je je activiteiten en de eventuele opbouw daarvan laat bepalen door de pijn, zien we vaak dat iemand in een opleven en instorten patroon terecht komt. Je doet te veel en dan soms dagen minder en je hebt veel pijn, totdat het weer beter gaat en je de neiging hebt weer te veel te doen. Dit resulteert zelden of nooit in een opbouw van activiteiten.

Bijkomend voordeel voor veel mensen met aanhoudende pijn is dat pacing ook een structuur geeft aan de dag en daarmee een gevoel van controle. Wanneer je pacing gebruikt, zul je ook merken dat, hoewel je voor je gevoel soms weinig doet (of meer zou kunnen doen op goede dagen), je uiteindelijk in een week of maand meer doet. Dit omdat je niet meer dagen kwijt bent aan minder of niks kunnen!

Er zijn een aantal stappen verbonden aan pacing om activiteiten op te bouwen.

De eerste stap is een doel stellen. Wat zou je graag weer meer kunnen en hoeveel dan? Bijvoorbeeld de hond in het bos uitlaten voor 45 minuten, eten koken gedurende een half uur of 30 minuten met de (klein) kinderen spelen. Bedenk een doel die waarde heeft voor jou.

Bepaald dan waar je basis is, wat kun je nu? Bijvoorbeeld 10 minuten lopen of 5 minuten staan (aan het aanrecht). Afhankelijk van hoe ver jou basis is van je doel en wat het doel is en wat je daar dus voor nodig hebt, zul je mogelijk je doel in stukken moeten hakken. Bij het voorbeeld met de (klein) kinderen spelen moet je bedenken wat je daar voor moet kunnen. Misschien een bal schoppen of op de grond zitten?

Wanneer je je basis kent en weet waar je naar toe wilt, kun je je plan uitstippelen. Daar zitten een paar belangrijke elementen aan vast. Ten eerste werkt dit opbouwen het best als je de activiteit dagelijks doet. Je basis moet dan ook daar naar zijn, dat je het dagelijks kunt oefenen. Je mag er niet een hele dag last van hebben, dan ligt je basis te hoog. Stel deze dan naar beneden bij, hoe moeilijk dit ook voelt om te doen.

Ten tweede is het belangrijk om elke dag er een klein beetje bij te doen. Ja, dit kan soms vervelend en moeilijk en frustrerend zijn in het begin. Want je zult waarschijnlijk in een aantal gevallen iets van een timer nodig hebben. Of een nauwkeurige stappentellen, of vooraf de afstand bepalen. Maar het is beter om elke dag er een klein beetje bij te doen, waarvan je zoiets hebt, dit is makkelijk om te doen, dan eens per week een grotere stap.

Voorbeeld: je wilt 45 minuten kunnen wandelen en zit nu op 10. Dan zou ik adviseren te beginnen met elke dag 15 seconden langer te lopen. Dat is in 1 week al bijna 2 minuten erbij. Gaat dit goed, zit je na bijna 3 weken op 15 min en kun je kijken of het lukt om er elke dag 30 seconden bij te doen. Na weer 3 weken zit je op ongeveer 25 minuten, gaat dat goed kun je er elke dag 45 seconden bij doen. Dan ben je weer 3 weken later al over de 40 minuten heen en bijna bij je doel! Ja het kost bijna 3 maanden, maar dan ben je er wel. Merk je dat de stappen te groot zijn, kun je 2 dingen doen. Voorkeur heeft om de stappen nog kleiner te maken. Echter wordt het een en ander dan soms wel erg lastig en soms kunnen de stappen niet kleiner. In dat geval maak je de kleinst mogelijke stap, maar wacht je 2-3 dagen voordat je weer een kleinst mogelijke stap doet.

Plan ca. 3 weken vooruit, probeer je aan het plan te houden, maar stel wel bij wanneer je merkt dat het niet gaat. Na 3 weken evalueer je en bepaal je de volgende 3 weken. Je hoeft dit overigens niet met elke activiteit te doen. Kies er 2 of 3 hooguit en ga die opbouwen, de rest probeer je zo gelijk mogelijk te houden. Je zult uiteindelijk merken dat wanneer je die activiteiten beter kan je langzaamaan ook andere dingen beter kunt volhouden.

Pacing in het dagelijks leven houdt eigenlijk in dat je regelmatig pauzes in last, nog voordat de pijn opvlamt. Even lekker zitten met een kopje thee of een blaadje. Mocht vermoeidheid ook een grote rol spelen kun je ook overwegen of 1-3 maal per dag even 15 tot maximaal 20 minuten plat te gaan. Probeer hier zoveel mogelijk een vaste structuur in te krijgen,, dat geeft het snelt en het best de duidelijkheid of dat gene wat je doet ook werkt.

Pacing is niet altijd even makkelijk, maar wel heel erg waardevol wanneer je meer wilt kunnen met minder pijn!

Veel succes!